Lekker kibbeling happen doe ik vaak bij de Volendamse visboeren
Tol & de Geus aan de Middenweg 52 in de Watergraafsmeer. Het heeft even
geduurd voordat ik mijn politiek principiële bezwaren heb verdrongen
om gewetenloos, dit voormalige PVV-bolwerk
te kunnen betreden. Ik zeg voormalig omdat de grootste partij tegenwoordig het FvD
( vis maar leeg die zee) is. Ik kwam ooit na een legendarisch optreden van ons
in het Gat van Nederland ( Jongens en meisjes trokken massaal tijdens ‘Wordt er
nog gezopen of hoe zit dat’ hun kleren uit waardoor hun, door de Volendamse
brand, verminkte lichamen zichtbaar werden) een man tegen. Die was 1) De
wethouder. 2) Een hoge pief bij Volendam Music
BV en 3) Stomdronken. ‘Jan Smit ? Jan Smit? Fuck Jan Smit!
‘ bleef hij als een haperende plaat herhalen. Om van onderwerp te switchen
vroeg ik hem waarom er zo weinig Marokkanen en Surinamers in Volendam woonden.
Iedere gemeente in Nederland was in die tijd namelijk verplicht een zeker percentage
allochtonen op te nemen. Even zag ik zijn ogen schichtig door zijn kassen schieten.
Toen wenkte hij me om dichter bij te komen. ‘Die gaan allemaal naar de
fusiegemeente Edam,’ fluisterde hij bijna
als een duivel in mijn oor. ‘Volendam moet blank blijven…Nederlands cultureel
erfgoed…snap je?’ ‘Hoe bedoel je ?’vroeg
ik hem. ‘Jan Smit ? Jan Smit? Fuck Jan Smit!
‘ was zijn antwoord.
Watertandend zette ik mijn tanden in een met ravigottesaus
gedrenkt stuk kibbeling toen mijn aandacht werd getrokken door een luidsprekende
autistische jongen van Marokkaanse afkomst.
Een beetje mollig postuur, afgezakte broek en een goeie Berberkop op
zijn romp.
‘Waar
wordt de vis gevangen? Hoe diep zwemt ‘ie? Is het duurzaam? Met wat voor een
netten? In wat voor een olie bakt u ze?’ Het hoogblonde Volendamse meisje achter de
toonbank wist zich geen raad met dit spervuur aan vragen. In een poging om in
ieder geval iets te zeggen kwam er alleen nog maar speeksel uit haar mond. Het
was Tol of Geus die zijn bediende en de Marokkaanse klant te hulp schoot.
Rustig maar met passie gaf hij antwoord op de vele vragen. Even later liep de
jongen met een enorme schaal vis langs mij en ging achter me op een kruk
zitten. Opeens na vijf minuten liep hij op mij af en ging pal voor me staan. ‘Broek
omhoog…broek omhoog,’ zei hij. Ik keek naar zijn afgezakte broek, stapte van
mijn kruk af en ging al met mijn handen richting zijn riem om hem te helpen. ‘Nee, nee,’ schudde hij wild met zijn hoofd.
‘Jouw broek, jouw broek!’ Op dat moment besefte ik dat deze arme jongen,
kauwend op een stuk kibbeling, vijf minuten lang naar mijn spierwitte bilspleet
heeft moeten kijken.